A nos glorieux morts
Het schooltje is allang gesloten,
vervallen en weer opgeknapt
door wie er in vakanties wonen.
De bakker komt nog loeiend langs,
het raadhuis gaat nog open
als er wordt zakgelopen
op ’t stoffig plein voor de mairie,
wanneer een kleine tricolore
de tijd van ’t jaar aangeeft.
Van een verlaten huis zakt eerst
het dak en dan een zijkant in.
Er wordt hier nooit iets afgebroken.
En de soldaat verschiet van kleur:
zijn ijzer raakt niet aangevreten,
wordt nu en dan met verf bestreken.
De laatste keer was het pauwblauw.
De nacht zag er misschien zo uit
toen hij dichtbij te velde lag
op zijn nog gave rug. Het past ook bij
de sierlijk opgeslagen panden
van zijn solide, als gegoten jas.
Hij leunt op zijn geweer als op een spa.
Onder de kolf haalt op het voetstuk
Labroche Octave de eeuwigheid
en met hem nog acht mannen.
De oogst was klein, zelfs voor zo’n
nietig dorp. Toch haalt het nog de tien
met Bador Jules, victime civile.
J. Eijkelboom